Mariette Wijne

Amsterdam , 14 juli 2020

Mama

Toen mijn moeder ziek werd, kwam mijn leven eerst tot stilstand en holde daarna achteruit. Ik werd weer de lieve dochter, het kleine zusje, een hulpeloos kind. We ruimden haar woning leeg. Richtten met een fruitschaal en handjevol foto's haar kamer in het verpleegtehuis in en wachtten op de dingen die komen zouden. 
Waar ik ging of stond, zag ik ziekte, dood en verval. Ik was zelf net verhuisd, maar vond het niet de moeite om een schilderijtje of gordijnen op te hangen, want: hoe lang zou ik daar nog plezier van hebben? Toen mijn onderbuurman psychotisch werd, inhaleerde ik zijn gekte en raakte aardig van het pad. Uiteindelijk was het een poëziecursus die me redde, me althans liet zien hoe ik zelf met dunne draadjes een pleister kan weven voor op een zere ziel. 
Ondertussen krabbelde mijn moeder weer op. Werd weer ziek. Nam afscheid. Werd beter. Nog eens ziek. En toch weer beter. Manmoedig skypte ze zich met lange haren, in andermans kleren, de afgelopen maanden door de coronacrisis heen, zittend op haar vaste plek tegen een achtergrond van Hou vol!-kaarten en knipsels van haar achterkleinkinderen. Ma Wijne (zoals ze per se genoemd wil worden): de overlever. Tien kilo zwaarder dan voor de eerste persconferentie van Rutte, maar best vrolijk en slechts een beetje verward. Ze zegt dat ze het leven nog niet beu is en kijkt uit naar een zomer die al lang begonnen is. 

Amsterdam, 21 juni 2019

Het uitje

'Ziet er heel suf uit.'
Appt beste vriend nadat ik hem een foto van het uitje heb gestuurd.
Op de foto zit mijn moeder naast een soortgelijke vrouw in een houten bak. De bak is een van de vijf wagons van het traktortreintje dat door de kersenboomgaard rijdt. Ik zat ook in die bak maar ben eruit gestapt om een foto te maken voor mijn zussen en broer, zodat ze kunnen zien dat ze het naar haar zin heeft. Mijn moeder. Ze lacht. En ik lach ook. Want ik ben blij dat ze niet in haar rolstoel is blijven zitten, maar zich door twee potige kerels in de wagon heeft laten tillen. Ik hoop wel dat ze door al dat lachen niet in haar broek heeft geplast.
'Het zijn toch geen kinderen?'
Vraagt de beste vriend zonder op antwoord te wachten. 
'Ik zie bejaarden in een krat.'

De wagons zijn inderdaad gemaakt van kersenkratten. En tijdens de tour door de boomgaard is weinig te zien. Bomen vol kersen in verschillende stadia van rijpheid. En caravans van Poolse plukkers. En één Poolse plukker die door het beeld loopt met een ontbloot bovenlijf vol tattoo's. 

Voordat we in het treintje stapten, kregen we allemaal een puntzak grote zoete kersen uitgedeeld. Mijn moeder spuugde haar pitten uit op het erf van de boer. De pit uit de kers op het taartje dat bij de koffie werd geserveerd, legde ze in de suikerpot. Toch vind ik het niet leuk dat een heftig articulerende psychologe haar – een dag na het uitje – dement noemt. Enerzijds is het een zegen, want nu hoeft mijn moeder niet meer naar huis. Anderzijds is het een scherp en beladen woord dat niet past bij de lieve vrouw die daarnet nog lag te slapen en nu met dikke ogen het gesprek tussen haar kinderen en wat hulpverleners probeert te volgen. Haar reactie bestaat uit een paar plotse tranen, daarna een schouderophalen en de medededeling dat zij niet anders is dan anderen. Er net zo goed aan moet geloven. Naar huis wilde ze toch al niet. 'Ik heb het nog nooit zo goed gehad', zegt ze tegen niemand in het bijzonder als ze op de wankele rolstoellift van de Rolerisuit-bus wordt gereden.

Ik zit op de achterbank van de touringcar. Tussen de vrijwilligers die regelmatig met een bus vol oude en afhankelijke mensen op excursie gaan. Nu eens naar een fruitteler dan weer naar een geitenboerderij. Ik zie haar door het raam van de bus naar de polders kijken. Waar denkt ze aan? 

Het is heet in de bus. Ik ruik een urinelucht en probeer te achterhalen wie daarvoor verantwoordelijk is. Ik wil niet dat ze denken dat mijn moeder et cetera. Maar wie zijn ze? Toch niet die andere sukkelaars. En ook de verzorgenden zijn wel wat gewend. Ik maak me natuurlijk weer druk om die andere dochters. Die eeuwige andere dochters met hun gekapte haren en vrolijke zomerkleren, die wel weten hoe je een huishouden draaiende en je moeder droog houdt. Uit angst voor die andere dochters heb ik mijn moeders haren geborsteld en de donkerblauwe ziekenhuispantoffels maat 45 verwisseld voor de oude wandelsandalen van mijn zus. Toen mijn moeders voeten op hun dikst waren, heeft zij iets met die schoenen gedaan om ze passend te maken. Een orthopedisch wonder. Een daad van liefde bovendien. Al weken wijst mijn moeder naar beneden en vertelt dan dat ze het zo getroffen heeft met haar kinderen. Ook vorige week was het weer tijd voor zo'n bedankje. Maar toen we het spel meespeelden en naar haar voeten keken, zagen we die medicinale sombersloffen. Het lompe bewijs van haar dagelijks vergissen. 

Amsterdam, 11 september 2017

1925

Gister vierden we mijn moeders 92ste verjaardag. Ze was er zelf ook bij. Deinend op golven van vergeetachtigheid met een warme baby op haar schoot, een van vijf achterkleinzonen die afgelopen twee jaar geboren zijn. Ze lachte. Mijn moeder. En daar gaat het om.

De bank waarop ze zit, is niet de hare. We zijn te gast bij mijn oudste broer en zijn vrouw. Die wonen om de hoek. In de kleine keuken staan taarten om uit te kiezen. Mijn zorgzame broer loopt heen en weer met enkele kopjes en glazen. Aan dienbladen en thesmoskannen doen wij niet, wel aan onnodig op en neer lopen om met niemand te hoeven praten. 
'Ik kom zo. Even tante Mientje iets inschenken.'
'Tante Corry nog iets drinken?'
'Wat mag het voor tante Kitty zijn?'
De schoonzusters van mijn moeder. De foto's van hun echtgenoten hangen in mijn moeders dodenhoek, naast de kast met de encyclopedie en het mooie bestek. Mijn moeder begrijpt niet waarom zij haar jongere broers en zussen moet overleven. 'Waarom ik?', is een vraag die ze zichzelf minstens tien keer per dag hardop stelt. Overigens zonder tranen of spijt. Meer met diep ontzag voor het lot. God speelt in haar overpeinzingen geen rol. Allang niet meer. Maar dat is een ander verhaal.

Ze lacht. Een slapende baby op haar schoot. Samen vormen ze één pastelkleurig wezen. Tussen broekspijpen en tafelpoten door loopt een verlegen jongetje in skinnyjeans en leren jack. 'Plassen op de pot. Maar poepen ho maar', hoor ik mijn nichtje zeggen als ik het geluid weer aanzet. Carnavalsmuziek valt uit de tv zo op het laminaat. 'En dan naar links. En dan naar rechts.' Gelach van vrouwen onder elkaar. Buiten zitten de mannen. Ook jong getatoeëerd vlees. Grote handen in de weer met telefoons en voetbaluitslagen. Over heggen komt livemuziek aangewaaid. Een coverband speelt op het veldje waar het vandaag vol oldtimers staat. Brommers en auto's. Mijn vader ging liever naar een paardenshow.
Na de taart haalt mijn oudste zus de hartige hapjes tevoorschijn. Stokbrood, kaas en salades. 'Alvast smeren of zo op tafel zetten?' De terugkerende vraag. Onze aangeboren worsteling met het gastvrouwschap. Tante Mientje verslikt zich in een voorbesmeerd broodje met tonijnsalade. Mijn moeder eet met smaak dingen die ze vroeger niet at. 'Ben je vergeten dat je niet van schimmelkaas houdt?' Ze lacht. En daar gaat het om. Als we haar na afloop weer naar huis brengen, ploft ze zwaar op de bank. Ze kijkt ons aan en zegt: 'Hoe bestaat het dat ik 92 ben?'  

Amsterdam, 26 mei 2016

Rododendron

Gister herdachten we de dood van mijn broer. Acht jaar geleden alweer dat hij op een supersonische speciaal voor hem gemaakte racefiets uit de bocht vloog in de Pyreneeën. Met 'we' bedoel ik mijn moeder, twee zussen en ik. We bezochten de begraafplaats waar de urn met de as van mijn broer begraven is. Zijn gedenkplaat ligt naast die van mijn vader. Samen onder een boom. Dus dat betekent vogelpoep. Het eerste wat we zagen was een groene kwak. Die kwam als geroepen, want nu konden we meteen iets doen in plaats van ergens over praten. Met 'we' bedoel ik ik. Ik leende het gietertje van de buren en ging op zoek naar een kraan. Onderwijl kletsten mijn zussen over de spelling van het woord rododendron - die her en der in bloei stond. De middelste zus wist te vertellen dat ze het bij 2 Voor 12 een keer verkeerd hadden gespeld. Niet de mensen die meededen aan het programma, maar de programmaredactie zelf. Zoekend naar het zesduizendste 12-letterwoord waren ze bij rodondendron uitgekomen (met een n na de tweede o) en het was nog goed geraden ook. Mijn zussen konden er hard om lachen. Ze kwamen boven het geklater van het water in de gieter uit. Een ouder stel dat even ervoor op ov-fietsen de begraafplaats was opgereden, bleef met sereen gevouwen handen onverstoord naar een grafsteen kijken.
Teruglopend van het kraantje naar mijn broers graf zag ik pas hoe verdrietig mijn moeder was. Inmiddels ging het gesprek over haar thuiszorghulp en over de ongeboren baby van de dochter van mijn zus. Ik hield me nog altijd met de vogelpoep bezig. In mijn portemonnee zocht ik naar een oud verzekeringspasje om de gummiachtige resten mee los te krabben. Met het lidmaatschapskaartje van de vogelbescherming bleek het ook te gaan.
Na tien minuten van overdreven bedrijvigheid was de steen dan eindelijk schoon genoeg om verse bloemen op te leggen. Mijn moeder heeft er de afgelopen jaren een gewoonte van gemaakt om die uit verweesde boeketten bij het strooiveld te plukken. Ze commandeerde mij die richting uit. Geheel tegen mijn gewoonte in weigerde ik de lieve oude vrouw te gehoorzamen. Ik riep zo hard dat de ov-mensen het konden horen dat ik tweedehands bloemen niet vond kunnen, in elk geval niet op een dag als vandaag. Mijn moeder keek nu intens verdrietig en boos tegelijk. Dat was niet mijn bedoeling. Schuldbewust vluchtte ik naar het winkeltje en kocht een bos witte rozen omdat zij daarvan houdt.
Waar mijn broer van hield kan ik me niet herinneren. Hij had een olijfboom in een pot die maar niet wilde groeien. Een voortvloeisel van de serieuze kookclub waar hij in de maanden voor zijn dood op zat. Thuis at hij pakken café noirs, mergpijpjes en kano's in een keer leeg, maar op die cursus maakte hij pietepeuterige Franse hapjes. Zijn medecursisten brachten op de avondwake een enorme rouwkrans mee. Daar waren rode appels en artistjokken in gestoken. Mijn zussen en ik keken naar de krans en daarna naar de tapijttegels om te voorkomen dat we in het kleine sfeerloze kamertje waar het lichaam van mijn broer laag opgebaard zouden beginnen met lachen en vervolgens nooit meer op zouden houden. Want dat is wat wij doen als we bang zijn of ons miserabel voelen.
Vanochtend was ik op de Nieuwe Ooster. Mijn afspraak was te laat. Ook hier stonden de rododendrons in volle bloei. Op 150 kilometer afstand van mijn familie kwam ik eindelijk aan een beetje rouwen toe. 

Amsterdam, 28 augustus 2015

Wachtkamer

Mijn moeder wordt negentig. Ze ziet daar al maanden tegenop. Er komt bezoek uit Canada. En ook daar ligt ze wakker van. Ze denkt dat ze haar geëmigreerde zuster en diens dochter gedurende een maand moet verzorgen en entertainen. In werkelijkheid blijven ze een week, logeren ze in een hotel en hebben wij een programma in elkaar gedraaid. Wat we ook zeggen, hoe we haar ook proberen te kalmeren, ze blijft tobben over die verjaardag en het bezoek van de Canadezen. Dat mag, allicht, maar wat zou het fijn zijn als ze er gewoon zin in had. Ik zeg: 'Het is toch fantastisch dat je 85-jarige zus die moeite neemt?' Zij antwoordt: 'Ik heb veel om dankbaar voor te zijn.' Ik: 'Dat is iets anders ma! Dat is een moralistisch opdreunversje.' Zij: 'Wablief?' Dit soort gesprekken verloopt moeizaam. Ik die haar verplicht te genieten, zij die sombert over de dingen die komen gaan. Voorheen leefde ze volgens eigen zeggen in blessuretijd, inmiddels is ze in een slecht verlichte wachtkamer beland. Ze is daar alleen en maakt zich zorgen over wat er achter die lage deur te gebeuren staat. Ik zou haar angst willen wegnemen, hard in mijn handen klappen om de spoken te verjagen. Haar broer is onlangs overleden. Een grote en sterke selfmade man. Ook hij was als de dood voor het grote onbekende, maar vertrok uiteindelijk kalm in zijn slaap. 'De dood kwam als een vriend', sprak mijn neef, zijn oudste zoon, tijdens de uitvaartdienst. Ik wil dat dit in de familie zit en dat de tall dark stranger op kousenvoeten haar slaapkamer binnen sluipt, haar teder optilt en in groene weiden neerzet, waar Wim en Cees haar in wielerpakjes verwelkomen en wegwijs maken door een fietsparadijs waar ze niet bang voor had hoeven zijn. Overigens verraste ze me gisteren door te zeggen dat ze dat beeld van die wachtkamer niet meer gebruiken mag. 'Van wie niet?' 'Van mezelf niet, 't is te deprimerend. Ik wil jullie niet tot last zijn met mijn gezeur.' Mijn neef, van de toespraak, had zijn vader samengevat met het woord 'strijd', wij hebben aan één woord niet genoeg: 'niemand tot last zijn', dat is het zinnetje dat mijn moeder typeert. Haar kasten zijn nu nagenoeg leeg. Als ze 's avonds gaat slapen, maakt ze het hele aanrecht schoon. Er mocht eens wat gebeuren. Maar dat doet het nooit. Mijn moeder wordt honderd. Let maar eens op. Maar eerst moet ze over die vermaledijde negentig heen.  

Amsterdam, 20 juli 2013

Moeder #4

Op de kast in mijn moeders logeerkamer staan vier grote bekers, gewonnen omdat ze – vier jaar op een rij – de oudste deelneemster aan de fietsvierdaagse was. Ook in het seniorencomplex waar ze woont, is ze de oudste. Elke keer als ik er kom is er weer iemand gestorven of staat een buurman of -vrouw op het punt de grote oversteek te maken. Inmiddels heeft mijn moeder 24 buren begraven. Ze kent ze nog allemaal bij naam. Als het erg koud is of extreem heet, kun je de man met de zeis over de galerij horen scharrelen. Het is een luie hond, want diegenen die het dichtst bij de lift wonen, lijken vaker de pineut te zijn. Ik zie daar steeds weer andere gordijnen hangen. Sommige bewoners proberen de ongenode gast op een dwaalspoor te brengen door nog snel een scootmobiel te kopen of op een contactadvertentie te reageren. Zoals mevrouw K., die sinds twee jaar weer verkering heeft. Haar vrijer is twintig jaar jonger en hun verhouding drukt de andere bewoners met hun schrale toet in het sappige leven. Ik zal niet vertellen welke verhalen over mevrouw K. en G'tje (mijn moeder geeft uiting aan haar afkeur door zijn naam te verkleinen) de ronde doen, maar geloof me: waar in de ene flat het bloed stopt met stromen, gaat in de andere de hartslag omhoog. Ondanks het riante tweepersoonsbed dat mevrouw K. heeft gekocht, is van samenwonen geen sprake. G'tje komt slechts één keer per maand op bezoek. In een opvallend dure auto. Waar hij woont, weet niemand, ook mevrouw K. niet. Kaarten die hij verstuurt vanaf zijn vakantieadres in Spanje zijn in Vlissingen op de post gedaan. Zijn zuster in Goes blijkt niet te bestaan. Deze ontdekkingen weerhouden mevrouw K. er niet van om haar deur voor hem te blijven openen. Door de ene 'oogster' binnen te laten hoopt ze de andere te weren. Als een plant of poes al reden geeft om langer te leven, wat zal het effect van een maandelijks rendez-vous niet zijn? Omdat ik hoop dat mijn moeder honderd wordt, adviseer ik haar iets soortgelijks. Ze kan daar niet om lachen.

Amsterdam, 8 juli 2013

Moeder #3

Ik belde mijn moeder om haar te feliciteren. 'Met wat kind?' Vroeg ze verbaasd. 'Met Andy Murray! Gisteren? Wimbledon-finale?' 'Ik heb niet gekeken,' zei ze tot mijn verbazing. 'Ik was naar Wittem.' 'Dat is waar ook.' Elke eerste zondag van juli gaat mijn moeder op bedevaart naar Zuid-Limburg om daar tot Gerardus Majella, patroonheilige van kleermakers, portiers en zwangere vrouwen te bidden. Mijn moeder is een veel grotere fan van Murray dan van Majella, maar hoe had zij kunnen weten dat haar tennisidool in de finale zou staan? Toen zij haar plaatsje in de bus reserveerde, had hij nog geen bal geslagen. Ik vroeg haar wat Gerardus had gedaan om heilig verklaard te worden en zo haar kijkplezier te vergallen. 'Dat weet ik eigenlijk niet. Het was een Italiaan. Hij is niet oud geworden.' Die rare katholieken ook met hun gebrekkige dossierkennis. Missen de wedstrijd van het jaar voor de verering van een vreemde. Ik heb het dus maar even opgezocht en kan haar de volgende keer vertellen dat Gerardo Majella in 1726 in de buurt van Napels werd geboren en in 1755 onder de hete Zuid-Italiaanse zon aan tuberculose overleed. Hij was een eenvoudige kleermakerszoon die als lekenbroeder veel liefdadigheidswerk verrichtte en bekend stond om het geduld waarmee hij beledigingen en pijnigingen onderging. Verder staan vele visioenen en verscheidene bovennatuurlijke verschijnselen op zijn naam, zoals helderziendheid, genezingen, broodvermenigvuldigingen en bilocatie. Dat betekent dat Gerardo op meerdere plaatsen tegelijk aanwezig kon zijn. Een gave die mijn moeder gisteren goed van pas zou zijn gekomen. Dan had ze met Gods goedkeuring zowel in de kerk als voor de tv kunnen zitten.

Amsterdam, 6 juni 2013

Moeder #2

Lezers vragen hoe het met mijn moeder is (zie 4 april). Toevallig was ze afgelopen maandag bij de orthopeed. Hij heeft haar twee nieuwe knieën aangeraden. 'De narcose is niet zonder risico's, maar u bent nog fit genoeg. Ik durf het met u aan.' Mijn moeder heeft zo haar twijfels. Na acht maanden winter is ze blij dat ze weer naar buiten kan. Ze heeft hem beloofd over drie maanden te bellen. 'Dan kan ik deze zomer tenminste nog fietsen.' Wel, het risico van die narcose is niets vergeleken bij de levensbedreigende situatie die ontstaat wanneer zij het verkeer induikt. Als zij 'fietsen' zegt dan bedoelt ze op en neer naar het crematorium in Breda om daar even bij man en zoon te zijn: al met al een tocht van 32 kilometer. Vorig jaar ben ik met haar meegefietst. Het was een rit die ik niet snel zal vergeten. Komend uit een tijd dat in ons dorp slechts twee auto's reden, meent mijn moeder dat langzaam verkeer voorrang heeft op snel verkeer. Daarbij komt dat ze achteruitkijkspiegels ondingen vindt en haar peperdure gehoorapparaat aan een dove Afrikaan heeft gegeven. Ze reageert dus op geen enkele claxon en, omdat ze moeilijk af kan stappen, wacht niet met oversteken tot ze bij een stoplicht is maar doet dat zodra ze 'een gaatje' ziet. En dat alles zonder noemenswaardige kniegewrichten. Goddank heeft ze zelf niet in de gaten dat ze anderen met veel stress en angst opzadelt. Zou ze dat weten, dan bleef ze thuis. En dat willen we niet, want zolang ze fietst is ze blij met het leven. Vorige zomer was ik zo opgelucht dat we heelhuids thuis waren geraakt, dat ik nagenoeg jankend haar veel te zware fiets 'aan de lader' in het schuurtje zette. Onderwijl waste zij de grote aardbeien die we onderweg bij de boer hadden gekocht. Toen ik de keuken inkwam om de beschuiten te smeren, herhaalde ze voor de derde keer hoe heerlijk ze had gefietst.

Amsterdam, 4 april 2013

Moeder

Overigens ben ik van mening dat het tijd is om over mijn moeder te schrijven. Ze is nu 87 en verbaast mij steeds vaker. Afgelopen weekend was ik bij haar op bezoek. Gezeten aan de kleine keukentafel, boven een bordje sla en een minuscule biefstuk, vertelde ze me dat haar hulp in de huishouding afgelopen woensdag in tranen was uitgebarsten. 'Ik ook,' zei ik, 'dat kwam door die jakkerende wind en gigantische volle maan. Een monstermaan voor Weegschalen.' Maar mijn moeder, die doof is, zei: 'Omdat de vriendin van haar oudste zoon de dag voordat het samenlevingscontract getekend zou worden, liet weten niet met de jongen in zee te willen gaan.' 'Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald,' probeerde ik. Maar zo zag mijn moeders hulp dat niet. Zij had immers voor honderden euro's aan kleren en schoenen gekocht. 'Misschien kan ze die nog terugbrengen?' zei ik. 'Ze moet die jongen loslaten,' zei mijn moeder, en voegde daaraan toe: 'Het meisje liet op Facebook weten dat ze het toch drie mooie jaren had gevonden.' Ho, wacht even. Hoorde ik dat goed? De vrouw die tien jaar geleden transistors zei terwijl ze tranquilizers bedoelde, gebruikt nieuwerwetse woorden als 'samenlevingscontract', 'loslaten' en 'Facebook' kort na elkaar, in de juiste context, zonder zich ook maar één letter te verspreken. Hoe doet ze dat? Hoe houdt mijn moeder haar verstand zo helder en opgeruimd? Ik weet dat dertien Sudoku's op een dag geen kwaad kunnen, maar een dergelijke uitwerking ...

Wordt vervolgd.