Mariette Wijne

Amsterdam, 19 februari 2019

Loketliefde

Sinds een maand ben ik officieel vrijwilliger van het Theo Thijssen Museum. De mooiste van mijn taken vind ik het uithangen van de verbleekte vlag. Verder is het natuurlijk een eer om op Theo's zetel te mogen zitten. Die houten stoel met ribfluwelen bekleding is gemaakt door Jan Mens. De Amsterdamse schrijver van onder andere De Kleine Waarheid was meubelmaker, maar probeerde in de crisisjaren geld bij te verdienen met schrijven en hij vroeg Thijssen om hulp. 
In ruil voor aanbevelingen en correcties gaf hij zijn leermeester twee stoelen, een tafel en boekenkast cadeau. Het hele door Mens gemaakte schrijversameublement staat vooraan in het museum. Ik zit niet alleen op Theo's stoel maar ook achter zijn tafel als ik op mijn bezoekers wacht. De eerste keer kwamen er vijf. Afgelopen zaterdag elf. De meeste uit het onderwijs. De meeste gefrustreerd. Maar allemaal fan van Thijssen en niet te beroerd om een boek of linnen tas te kopen.
Welbeschouwd is het TT-Museum een groot uitgevallen loket. Ik heet welkom en geef toegang. Precies zoals ik 's zomers in het Flevoparkbad doe. In de pikorde van vrijwilligers bestaat een groot verschil tussen de kassamedewerkers en de mensen aan het bad. De natte kant kan reanimeren en reddend zwemmen, de droge kant keurt kaarten en zet koffie. Maar beide kanten zijn in het bezit van een portofoon. En er is weinig wat mij meer voldoening geeft, dan in een portofoon te mogen zeggen: 'dit is een test' of, 'de koffie is klaar'.
Mijn familie moet niets van loketten hebben. Boeren wantrouwen gezag achter glas. Als we met het gezin televisie keken, kon mijn moeder merkwaardig schamperend uit de hoek komen en zeggen: 'Dat is toch geen gezicht voor op televisie, dat hoofd hoort achter een loket'. Vooral Ad Visser moest het bezuren. Nu zit ik zelf in zo'n glazen poppenkast. Een toneeltje voor één persoon. Nee, een halve, want in het loket telt alleen de bovenkant.

Amsterdam, 14 februari 2017

Vogels

Ik was vandaag weer eens op de tuin. Ik liep erheen via de sluizen met het plan te snoeien, zagen en de dakgoot te repareren. Toen ik op het terrein kwam, bleek ik twee dagen terug in de tijd te zijn gelopen. Er lag een dik pak sneeuw. Van alle vaste uitdrukkingen vind ik dit een mooie. Een dik pak sneeuw. Dat kan alleen maar helder witte plaksneeuw zijn. En dat was het ook. Op het voetbalveld voor de kantine waren delen weggesmolten. Daar zat een zanglijster verwachtingsvol om zich heen te kijken. Bij mijn eigen huis waren koolmezen en de gebruikelijke roodborstjes in de weer. Een dikke en een dunne. Het viel me op hoe wit de onderbuik van de dikste was. Maar een stip warmer dan de sneeuw. Ik verkruimelde de helft van een boterham op een bord dat ik op een omgekeerde emmer in de sneeuw zette. Dun en Dik vlogen om de beurt op de rand van het bord om een kruimel te pikken en die onder een struik op te eten. Ooit had ik een havik in de tuin. Die had een eend in de wig van mijn hoge bomen gedreven en uit de lucht getrokken. De gewonde of dode eend, en later ook nog eens een duif, werd uit het zicht onder een boom kaal geplukt. Ik was in het huisje. Hoorde gedoe. Ging kijken en zag een kromgebogen, gehurkte gestalte onder de grote den zitten. Ik weet niet of haviken net als uilen hun nek 360 graden kunnen draaien, maar het had er veel van weg. Toen ik de roofvogel op tien stappen was genaderd, draaide hij zijn kop om en keek me geërgerd aan. Met tegenzin stap-vloog hij onder het poortje door en links het laantje uit. Hoe weet je dat het een havik was en geen sperwer? Is me een paar keer gevraagd. Een sperwer jaagt op kleine vogels. Die eend was groot. Zo ook de vogel die erover gebogen zat. Een havik. Op 200 meter van de Ring.



 



Amsterdam, 25 januari 2015

In het kort

Ik schrijf met de traagheid van een dichter. Helaas komen daar geen gedichten van. Oh, wat zou ik alles graag samenvatten in tien gelukte zinnen. Het begin, het einde en de boel daar tussenin. In de krant stond een interview van Arjan Peters met Rogi Wieg. De dichter is drie jaar ouder dan ik en zegt: 'Je kunt me uitbehandeld noemen. Ik ben een oude man van 52. Moe, morfinist geworden en doodziek. Mijn hele lichaam schokt van binnen. Het lijkt wel science-fiction.' Wieg wil zo niet meer leven en kan ook niet meer schrijven. Af en toe maakt hij wel een schilderij. Die worden volgend weekend in Arti en Amicitae tentoongesteld. Als ik er was, zou ik ze misschien wel gaan bekijken, uit nieuwsgierigheid en uit eerbied voor de bijna dode dichter, 'Het is snel gegaan, het leven. Veel sneller dan ik dacht', zegt Wieg. Twee zinnen. En die tweede kan wel weg. 'Het is snel gegaan, het leven', zegt genoeg en maakt me zowat aan het huilen. Om Rogi, zijn vrouw, de mensen, de dieren, ja zelfs om de God van Guus Kuijer. Denk dat ik maar even naar buiten ga. 

Amsterdam, 24 januari 2015

Sneeuw/dooi

Toen bleek dat er geen treinen reden, nam ik een bus naar het volgende station. Meer om tegen de persoon aan de andere kant van de reis te kunnen zeggen dat ik toch echt mijn best had gedaan om er te komen, dan dat ik dacht dat er drie kilometer verderop wel treinverkeer mogelijk was. Halverwege de rit begreep ik het loze van mijn actie; ik kon het later op de ochtend beter nog een keer proberen. Bij een voor mij onbekende halte stapte ik uit. Daar, in wat op een weiland leek, liep een jonge iele vader met een baby in een draagzak. Ik wilde hem zeggen dat er van en naar Amsterdam geen treinen reden, maar misschien was hij niet aan een reis begonnen maar in alle vroegte onderweg naar een bakker of AH.
Met voorzichtige stapjes liep ik door de dunne sneeuw langs nieuwe universiteitsgebouwen en door het donkere park weer naar huis. Ik had het netjes achtergelaten. Alsof ik niet één dag maar veel langer weg zou zijn en er iemand voor de post en planten zou komen zorgen. De radiatoren waren nog warm. De buren nog stil. De tv zond herhalingen van vorige week zondag uit. Ik zag een Spaanse gitarist met dichtgeknepen ogen en vertrokken mond een oeroude pijn bezingen. Daarna vertelde Guus Kuijer dat we God al die tijd verkeerd begrepen hebben. Ook had hij het over het fenomeen van de ingeving. Iets van buiten had hem namelijk de opdracht gegeven om bijbelverhalen te herschrijven. Het was prettig om naar hem te kijken, ondanks of dankzij zijn ene lege oog dat hem veel gezag gaf. Ondertussen hield ik de vertrektijden van de treinen in de gaten. Ik had nog een half uur om bijvoorbeeld de vloer te zuigen en er met een dweil overheen te gaan. Daarna poetste ik opnieuw mijn tanden en trok weer mijn jas en handschoenen aan. Een halfuur later zat ik in een rijdende trein. Zeldzaam ontspannen, door een paar in de schoot geworpen uren, een kuil in de tijd, waarin alles nieuw en betekenisvol had geleken.