Mariette Wijne

Moinhos do Dao, 18 juni 2017

Vuur

De dag begint zo goed. Met paarse yogamatjes in het lange gras en vier vrouwen op hun rug. Armen en benen in de lucht. Daarna nog een stijve zonnegroet. Voor het ontbijt kort contact met de buitenwereld. Zien of ik nog ergens gemist word. Teletekst dan maar. 'Bosbranden in Portugal', lees ik als eerste. De ergste sinds 1949. Onder de 32 doden veel vluchtende mensen die in hun auto overvallen zijn. Lees: levend verbrand. Iemand weet dat het vuur is aangestoken. Dat zegt het Teletekstbericht. Maar later blijkt het de droge donder te zijn. Wel onweer en schichten, maar geen regen boven een uitgedroogd land vol eucalyptusbomen die met hun sliertige bast en smalle dorre blaadjes als brandversnellers werken.
Freya komt met verschrikte ogen van het grote huis naar beneden gelopen. 'Hebben jullie het nieuws al gelezen? Ongekend hevige branden ten zuiden van Coimbra.' Waar zitten wij eigenlijk? Hoe groot is Portugal? Hoe snel reist vuur? Rita, een van de cursisten, is vrijdag via Coimbra naar hier getreind. Als zij in een ochtend van die stad naar de Moinhos kan reizen, dan kan vuur dat natuurlijk ook.
We checken het nieuws, kijken op kleine schermen naar een 'bosbrandkaart' van Portugal en beantwoorden bezorgde berichten uit Nederland. Voordat de les begint stellen Freya en Steve ons gerust. Ze houden de boel nauwlettend in de gaten. Ze beloven dat ze ons (en de dieren) zullen evacuëren nog voordat we in paniek kunnen raken. Er zijn twee vluchtroutes. En er is de rivier.
Mijn belangrijkste spullen stop ik in één tas. Ik trek snellere schoenen aan. 
Ondertussen trekt de hemel dicht. Het licht wordt geel als in Het Offer van Tarkovski, een film over de Laatste Dag. Niet aan denken. Driehonderd kilometer verderop is ver weg. In Nederland zou dat België of Duitsland zijn. Bovendien loopt er een bergketen tussen hier en die hel. 'Laten we maar beginnen', zeg ik tegen de cursisten. Het thema van de dag: moet ik het veranderen? Maar de blaadjes zijn al geprint. Iedereen heeft al gezien dat er VUUR boven het dagprogramma staat. 

We schrijven en lezen voor. En we moeten af en toe ook lachen. Moe van de zorg gaan we twaalf uur later slapen. 61 doden. Drie dagen van nationale rouw. Geen ster aan de hemel. Arm Portugal.

Moinhos do Dao, 17 juni 2017

Aan de overkant

In de sala. Een kamer als een Lourdesgrot. Het plafond is vijf meter hoog. Op de vloer liggen plavuizen. Eén wand is een originele rots, de overige drie zijn door mensen gebouwd met rotsblokken van minstens een meter bij een meter. Er staat een houtkachel. De honden en katten schuilen hier vaak voor de regen of hitte. In weersomstandigheden als deze is het slim om te doen zoals de dieren doen. Ze zoeken de koelste plekken op. Daarom heb ik hier vanochtend de boel schrijfklaar gemaakt. Deze grot is vanaf nu ons lokaal. Hier liggen de boeken. Hier staat de printer. Hier is wi-fi.
Zoetjesaan begin ik de zenuwen te krijgen. Als ze het maar leuk vinden. Als ze maar op gang komen. De Moinhos is zo overweldigend mooi, misschien leidt al dat natuurgeweld juist af? Ik ben er met mijn rug naartoe gaan zitten. Zo. Dat is beter. Ik kijk nu naar de rots. Er vliegen vliegen om mijn hoofd. Op de andere oever maakt een clubje mannen lawaai. De wind brengt hun bastonen ongeschonden de sala in. Ik versta niks van wat ze balken en proesten. Volgens Freya is er een jarig. Ze zongen hem net toe. Nu lijken ze zich geen raad meer te weten met de situatie. Ze schieten in het wilde weg hun kreten in de lucht. Stoer. Uitgelaten. Maar ik krijg niet de indruk dat ze vrolijk zijn. Het feestje lijkt een moetje.
De plek waar ze tegen elkaar staan te roepen hoort bij de Moinhos. Het is dus privébezit, maar iedereen heeft vrije toegang tot de rivier. Regelmatig komt er een herder met zijn kudde langs. Komt er een kudde met hun herder langs. Hij vloekt ze de juiste richting uit. Soms blijven er een paar weigerachtige schapen achter. Die worden dan de volgende dag door de vloekende herder opgehaald. De plek is ook geliefd bij vissers. Als de gedoogde gasten eruitzien alsof ze er een troep van zouden kunnen maken, worden ze door Steve streng toegesproken. Ze moeten hun afval meenemen. En ze mogen er niet poepen.

Nu zingt er eentje met kermende, lange uithalen. De anderen klappen. Slaan bierflesjes tegen elkaar op de maat van het lied.

Dat wordt natuurlijk poepen. 

Moinhos do Dao, Mangualde, 16 juni 2017

Klein en rond

... waar we gister arriveerden aan de vooravond van een hittegolf. De verwachte temperaturen schommelen tussen de 36 en 40 graden Celsius. Ideale omstandigheden voor een schrijfweek in de blote natuur. Alhoewel, genoeg schrijvers hebben bewezen dat hitte niet nadelig hoeft te zijn voor de productie. Op een snikheet en vochtig Cuba bezocht ik de villa van Hemingway. Je mocht er niet in. En je mocht er geen foto's nemen. Om het huis heen lopen was wel toegestaan. Langs alle zijden van de bungalow stonden suppoosten die in ruil voor wat toeristengeld bereid waren weg te kijken als je toch een raam of openstaande deur wilde fotograferen. Een stom systeem waar ik me weer eens te goed voor voelde. Zodoende heb ik geen foto's van Hemingways huis maar wel een verdroogde kokosnoot die ik meenam uit zijn tuin. Door al die geboden voelden het bukken en oprapen als stelen. Hemingway zegt me niet veel, maar hij heeft wel een paar geestige uitspraken over schrijven gedaan, zoals (uit het hoofd): Schrijven is eenvoudig. Je gaat achter de typemachine zitten en bloedt.

Vanwege de klamme hitte bleef ik mijn eerste dagen op Cuba binnen. Ik hield me schuil in een koele kamer en las boeken die anderen daar voor mij hadden achtergelaten. Zo maakte ik kennis met The No. 1 Ladies' Detective Agency-serie van Alexander McCall Smith en had daarna nog weinig behoefte om naar buiten te gaan en Havana te zien. Ik lag op bed en las. Nog steeds denk ik bij Cuba aan Botswana waar de detectiveverhalen zich afspelen. Hitte, insecten, voodoo en vermisten. Door de afstand die ik eerst vliegend en daarna lezend aflegde, had ik in die pensionkamer het gevoel van de wereld te vallen. Zo klein en rond voelde de aarde.

Nu zit ik bij de Dao (met een golfje op de a) te wachten op de wielewaal. Hem of haar te zien krijgen op de eerste dag op de Moinhos is misschien wat veel gevraagd? De rivier stroomt anders dan ik me herinner. Van links naar rechts in plaats van andersom. Dat betekent dat ik daarnet honderd slagen stroomopwaarts ben gezwommen, door eilanden van smalle bruine blaadjes. Op de linkeroever zag ik het mensennest waar Freya ons over vertelde. Het is gemaakt door een kunstenaar die iets land art-achtigs wilde achterlaten op het terrein. Nadat het klaar was, heeft de maker erin geslapen. Ze vertrok op vrijdagavond met een koffertje en keerde op zondagmiddag terug. Het nest is hier 100 meter vandaan. Nog een bewijs dat je niet ver hoeft te gaan om weg te zijn.

Vanavond ga ik kijken of er een ei in ligt. Daarvoor is het nu te warm. De hitte is hier.

Amsterdam, 18 maart 2016

De lente vraagt om geduld

'Een droom komt uit', riep ik tegen iedereen die het wilde horen. En trouwens ook tegen wie het niet wilde horen. Voor het Parool mocht ik een stuk over lentevogels schrijven. Ik was in de wolken. Natuur + stad + schrijven = het summum. Maar dat viel tegen.
Als copywriter of columnist kan ik schmieren. De werkelijkheid mooier dan wel lelijker maken. Als 'journalist' mag je geen loopje met de waarheid nemen. Tweehonderd grutto's zijn tweehonderd grutto's. Aandikken is verboden. De gegevens moeten in al hun hoekigheid worden opgediend. Nu zijn vogels allesbehalve hoekig. Ze zijn wild en vrij en vormen een sprankelende, eigen dimensie, die de lelijkste plek een glans kan geven. En vogels zijn van niemand. Dat vind ik ook zo mooi. Maar het genoegen dat ik persoonlijk aan vogels beleef, is voor de krant niet relevant. Mijn emoties doen er niet toe. Het gaat om de feiten, locaties, cijfers, beschrijvingen en uitspraken van mensen met een voor- en achternaam. Lezenswaardig voor een groot publiek bovendien. 
Op zoek naar vogels en verhalen fietste ik naar verschillende vogelplekken buiten Amsterdam. Ik dacht dat het vooral daar te doen was. Qua lentevogels. Bij het Landje van Geijsel sprak ik twee vrouwelijke vogelaars die van de hoed en rand wisten. Maar ik durfde hun naam niet te vragen en daarmee was het materiaal onbruikbaar. De excursie naar de Vijfhoek bij Diemen eindigde in de blubber. En voor Durgerdam, polder IJdoorn, was geen kip te zien, ja, een man die 's ochtends om half negen in een oude Golf een boek zat te lezen (jammer dat ik de titel niet durfde te vragen). Uiteindelijk trof ik in het Vondelpark een geblesseerde fysiotherapeut die me alles over het daar aanwezige ooievaarskoppel kon vertellen. Hij redde mijn gat. 'Geduld, dan zie je het meest', zei hij. Inderdaad. Ik was als een streberige idioot van hot naar her gefietst en had weinig gevonden. Maar vanaf een bankje in het overbevolkte Vondelpark heb ik ooievaars zien paren, hun snavels horen klepperen en ze op hoge poten in het gras naar eten en fijn nestmateriaal zien zoeken. Ach, fijn nestmateriaal. Zijn we daar niet allemaal naar op zoek? Enfin, het geïllustreerde artikel staat vanmiddag in de krant. Net op tijd voor het Grutto Weekend dat morgen losbarst.

Beetje gekke plek, maar ik wil ze toch ergens genoemd hebben. Voormalig stadsecoloog Martin Melchers die de onzorvuldigheden uit het stuk zeefde en Frank van Groen van Vogelwerkgroep Amsterdam, wiens fijne aanvullingen helaas net niet mee gedrukt konden worden. Daardoor is er een knoeperd van een fout blijven staan. Blind vertrouwend op de site van Vogelbescherming heb ik de grutto een strandloper genoemd. Terwijl iedereen weet dat het een steltloper is. Foei. 

 ooievaar-vp
Vondelpark, voorbijgangers die de ooievaars fotograferen 

Amsterdam, 16 juni 2015

Kinderkopjes

In een vlaag van - ja van wat eigenlijk? - heb ik gesolliciteerd bij een Bulgaarse universiteit. Ze zoeken een 'avontuurlijke neerlandicus'. Voor een jaar. Ik kreeg de vacature opgestuurd via een kennis. Omdat zij mij kennelijk voor die baan geschikt acht, geloof ik er zelf – ondanks een groot gebrek aan relevante ervaring – vreemd genoeg ook in. Binnen een kwartier had ik een sollicitatie gemaild. Ik kreeg meteen antwoord. Dat ze een uitgebreid cv en kopieën van mijn doctoraal diploma willen zien enzo. Ik heb nog vier dagen de tijd om de boel bij elkaar te zoeken. Ineens voel ik me piepjong en een beginner, en dezelfde fantast als altijd. Want ik zie mezelf als een personage uit een roman van Milan Kundera (ander land, andere geschiedenis, wat kan mij het rotten) door steile met kinderkopjes geplaveide straten lopen, stapel papieren onder mijn arm onderweg naar een café om aan een splinterige houten tafel de gemaakte examens na te kijken. Weg. Weg. Iets doen wat ik nog niet kan. Op een plek die ik niet ken. Wat een duizelingwekkende gedachte! Ze zijn gek als ze me aannemen. En toch ga ik ervoor zorgen dat ze dat doen. Of op zijn minst overwegen. Als het lukt, als het lukt, dan laat ik mijn studenten Kees de jongen lezen en leer ik ze de mooiste liedjes van Drs. P. 

Amsterdam, 17 mei 2015

Roerdomp

We wilden zijn hoemp over het water horen dreunen. Eindelijk eens die uitgestrekte nek voor onze kijker krijgen en zien hoe een spartelende kikker in zijn bek verdwijnt. Voor minder deden we het niet. Maar dat was helaas wel wat we kregen. Minder. In de vorm van extreme koude voor de tijd van het jaar, aanhoudende regen en honderden brandganzen die er ook niets aan konden doen.
Achteraf is het makkelijk praten. Achteraf zie ik dat de naam van de excursie Roerdompen en andere geheimzinnige moerasbewoners weinig goeds beloofde. Ik dacht dat 'en andere geheimzinnige' een truc van de copywriter was. Wie kinderen wil lokken gebruikt woorden als 'schatgraven' of 'geheimzinnig'. Nu, een dag later met koorts in bed denkend aan waar het fout is gegaan, weet ik dat 'en andere geheimzinnige' een terugverwijzing naar roerdompen is. Deze reigerachtige is zelf de grote geheimzinnige. Zeldzaam + vanwege zijn kleuren onzichtbaar = vul maar in.

Toch hadden we goede hoop. Althans ik. J. niet. Zij was zo gis geweest om waarneming.nl in de gaten gehouden en wist dat er de afgelopen dagen (weken, maanden) nul roerdompen in dit gebied waren gespot. Maar ik, met mijn vertrouwen in de mensheid in het algemeen en in non-profitaanbieders van vogelexcursies in het bijzonder, ging ervan uit dat het wel goed zou komen. "Anders zet je 'roerdompen' toch niet in de titel?"
Heeft het nog zin om te verklappen dat we niet één roerdomp hebben gezien? Dat de andere moerasbewoners allesbehalve geheimzinnig waren, want eenden, meeuwen en de al eerder genoemde brandganzen die ook zonder verrekijker van ver te herkennen zijn. Dat zelfs de briefjes in mijn portemonnee doorweekt waren? 

Na anderhalf uur koerste de schipper, hoe hij zijn Zware Van Nelle brandend hield is mij een raadsel, op het vertrekpunt af. Net voordat de boot vol kromgebogen figuren weer aanmeerde, wees de excursieleider nog op een bruine kiekendief. Weinig gemotiveerd hief ik mijn hoofd op, keek naar de vogel en vroeg de gids hoe je het verschil met een buizerd kan zien. Het duurde even voordat hij antwoord gaf. Vanachter beslagen brillenglazen zocht hij uiteindelijk mijn blik en zei: "Dat was ik van plan tijdens de volgende excursie te vertellen, omdat die over roofvogels zal gaan."

 



Amsterdam, 14 juni 2014

Kont (grens)

Fietsen is wat mij betreft het enige alternatief voor drinken, roken en tv-kijken. Mits je verder dan vijfendertig kilometer rijdt, anders kun je net zo goed thuisblijven en toch tv-kijken. Gisteren fietste ik vanuit Gouda via Krimpen aan de Lek, Kinderdijk en Dordrecht naar Brabant. Op de klim naar de Moerdijkbrug kwam er een Lou Reed-achtige figuur naast mij fietsen. Lou reed op een elektrische fiets en droeg een Lee Towers-bril. 'Je hebt een leuk sportief model,' zei Lou/Lee en wees naar mijn fiets. Waarna hij de gelegenheid te baat nam om mij zijn levensverhaal te vertellen aan de hand van louter sportieve hoogtepunten. Hij was als kind al een aanpakker geweest, een jongetje dat er plezier in had zich in te spannen. Op zijn zeventiende gestopt met roken. Nog nooit gedronken. Na jaren fanatiek aan bodybuilding te hebben gedaan, begon hij excessief te wielrennen, totdat artrose een spaak in het wiel stak. Nu fietste hij al weer jaren op 'een gewone fiets', minstens vierhonderd kilometer per week. Ja, je kon gerust van een verslaving spreken. Toch had hij had nooit de ambitie gehad om prof te worden. Naast de sport wilde hij 'huisje-boompje-beestje'. Dat was niet gelukt. Zijn laatste vriendin had dertig jaar geleden het huisje verlaten. 'Toen ik haar leerde kennen, had ze een figuur om door een ringetje te halen. Als ze liep, leek het alsof ze zweefde. En haar kont was zo hard, die had nog nooit van cellulitis gehoord.' Maar bodybuilders moeten goed eten. En de vriendin at mee en kwam in korte tijd kilo's aan. Lou wou dat ze ging sporten: 'hardlopen of badmintonnen, dat maakte mij niet uit'. Maar zij wilde trouwen en kinderen krijgen. 'Dat wou ik niet. Niet met een vrouw die de hele dag op de bank lag. Ik kon niet begrijpen dat iemand die van nature zo'n mooi figuur had, geen moeite wilde doen om dat te behouden.' En daar wrong natuurlijk de schoen. Hij had keihard moeten trainen om er op 72ste uit te zien als Lou Reed op zijn 71ste . Net zoals ik hele einden moet fietsen om in model te blijven. Behalve mijn kont, daar hoef ik niks speciaals voor te doen. Die heeft ondanks alle inspanning nog dezelfde slapte en cellulitis als bij mijn geboorte. 

Amsterdam, 13 mei 2014

Sardinie

Het regent. De dag is nog lang. We besluiten naar het Bandietenmuseum te gaan. Dat is gesloten. Om 16.00 uur gaat het weer open. Rokend wachten we onder een middeleeuws gewelf op de man of vrouw met de sleutel. Een vrouw, zo te zien, komt om kwart over vier met gestreste tred uit een hellend straatje gelopen. Map in de ene, paraplu in de andere hand. Terwijl zij de deur openmaakt, houd ik de paraplu boven haar hoofd. Binnen doet ze haar jas uit en neemt plaats achter een tafel onder een stenen trap. Op de zevende tree staan een doos tissues en een tube handcrème. De vrouw zegt 'buongiorno' alsof ze ons nooit eerder heeft gezien en heet ons welkom in het Bandietenmuseum. Ze incasseert de entree en geeft ons een A-vier met Engelse uitleg. De collectie van het museum bestaat voornamelijk uit geweren. Verspreid over twee verdiepingen en vier zaaltjes zien we grote geweren, kleinere geweren, kartonnen doosjes met kruid voor in de patronen voor in de geweren en ook portretten van de eigenaars van de tentoongestelde geweren. De vrouw volgt ons naar elke zaal, waar ze kort uitlegt dat we hier geweren kunnen zien. Enige uitzondering op de homogene collectie zijn de cadeautjes die de bandieten pleegden te maken als dank voor de hulp van bijvoorbeeld een plaatselijke boer of schapenhoeder. In een van de vitrines hangt een gefiguurzaagde plank met daarin twee rechthoekige gaten. Ik denk dat het een fotolijst is met ruimte voor twee portretten, maar H. heeft naar de vrouw geluisterd en weet mij te vertellen dat het een plank is waar de boeren hun handen doorheen staken om de bandiet te smeken hun leven te sparen. Mocht de bandiet een slecht humeur hebben, dan zou de brede lijst als afweer dienen. Een soort kogelvrijvest van hout dus. Ik kijk nog eens naar het obscure object. Zou een bandiet op de vlucht voor de strop animo hebben om zo'n expressieve fotolijst te fabriceren? Dachten Sardijnse boeren echt dat ze ijzer met hout konden breken? Tijd om hier lang bij stil te staan had ik gelukkig niet, want H. moest naar de wc en de wanden van het museum waren dunner dan het geplastificeerde A-viertje in mijn hand. Toen ze doortrok kwam het dak naar beneden.  

Amsterdam, 27 augustus 2013

Geslaagd

Het kan in Almere: een baan in de horeca combineren met een opleiding tot Italiaan. Moe van alle indrukken die we tijdens de Dutch Bird Fair hadden opgedaan, vonden we in het sfeervolle hart van Almere restaurant Ponte Cervo, dat – zo bleek – het eindexamen faciliteerde. Nerveuze leerlingen liepen af en aan met menukaarten, borden en glazen. De student die we het best konden volgen had gekozen voor de rol van een al wat oudere restauranteigenaar die vanaf de rand van het terras zijn personeel en clientèle toespreekt. Hij begroette elke vrouw tussen de tien en zeventig met 'ciao bella' en negeerde zijn mannelijke klanten volledig. In het gesprek met de examinator hoorden we hem zeggen dat La Dolce Vita de beste film van Fellini is, zo niet de best Italiaanse film ooit. Hij rookte, lachte levenslustig en trachtte zelfs zijn medeleerling – die zijn zoon speelde – wat extra punten te bezorgen door hem in het gesprek over de borsten en blonde haren van Anita Ekberg te betrekken. Helaas konden we niet tot de beoordeling blijven. Nadat we de rekening hadden betaald en waren opgestaan uit de terrasstoelen, vroeg de bijna-afgestudeerde waarom we zo vroeg al weggingen. Hij noemde ons jongedames, met het Italiaanse accent op de g. Jon-gu-da-mes. Mooi hoor. Een kniesoor zou opgemerkt hebben, dat hij niet O sole mio heeft gezongen en dat zijn scooter te ver uit het zicht van het terras stond geparkeerd, maar deze kleine man zette een overtuigende Italiaan neer. Het kan niet anders of hij is met vlag en wimpel geslaagd. Wat we niet met zekerheid kunnen zeggen van de (te lange) leerlinge die cannelloni gezond noemde vanwege de spinazie die erin zit en ons naar Parijs stuurde als we een bonbon wilden. 'Hier eten we cantuccini, daarmee doop je in de cappuccino.' Ze vergat daarbij namelijk te vertellen dat Italianen na 11.00 's ochtends geen cappuccino meer drinken. Stom, want dat krijg je al in les één. Dus die is waarschijnlijk gezakt. Volgende week zaterdag zijn de herexamens.

Amsterdam, 21 juli 2013

Tao

Sinds ik redacteur ben van de nieuwsbrief van Tuinpark Rust en Vreugd kom ik bij de mensen op hun tuin. Zo interviewde ik een echtpaar dat er al veertig jaar zit. En dat is te zien. Alles heeft er zijn plaats. In de zon, halfschaduw of bij het water. Een symfonie van kleuren of welke beeldspraak je er maar op los wilt laten. De lieve mevrouw zei dat ik gerust terug mocht komen om stekjes te halen. Blij met die geste wandelde ik terug naar mijn eigen tuin. Daar werd het me kwaad te moede. Alsof ik van de juwelier bij de oudijzerboer was beland. Waar moet ik haar fijnbladige juweeltjes in godsnaam laten? Mijn tuin – zo zag ik ineens – is namelijk geen tuin. Het is een kale plek in een slordig aangelegd bos. De vijver is lek, de bomen zijn te hoog, het gras zwoegt zich een weg over bobbelig terrein. Ik moet enerzijds verticaal draineren en anderzijds een horizontaal plantplan ontwerpen. Moe van al het werk dat gedaan zou moeten worden, lig ik meestal op bed met de ramen open en de gordijnen dicht vierdehands detectives te lezen. Iemand adviseerde me om door te schuiven naar een aangelegde tuin in de zon. 'Als je hier twee jaar zit, krijg je voorrang.' Maar toen werd het dertig graden en mijn bos de ideale tuin. Geen oordeel is blijvend. Treur nooit te vroeg.

Amsterdam, 10 maart 2013

Buschauffeur

Als je in Hornhuizen in de bus naar Winsum stapt, kun je maar beter voorin gaan zitten. De chauffeur zal namelijk over zijn leven willen vertellen en het is de bedoeling dat je hem daarbij helpt. Dat kan door af en toe een vraag te stellen. Een vraag als: 'Hoe lang is die boot?' Want de chauffeur heeft een hobby. En die hobby is zijn leven. Als hij niet achter het stuur van de streekbus zit, staat hij aan het roer van een schip. Een zeilboot? Nee, een motorboot. Eentje die precies door de smalle slootjes en vaartjes kan. Groene tunnels, zo zal hij ze noemen. Je weet niet wat je ziet. Zo sprietig en kaal de wilgen aan de waterkant nu nog zijn, zo vol en groen zijn ze straks. Hij zegt dat met ontzag. Zijn bewondering voor overwoekerde vaarwegen is net zo groot als zijn liefde voor het aanliggende land. Al zal hij dat woord niet gebruiken. Het is via omwegen en tussen de regels door dat hij zijn waardering voor het Hogeland kenbaar maakt. Hij weet bijvoorbeeld dat die akker straks geel en niet paars zal kleuren. Want hij kent de boeren en hun gewassen. Hij rijdt hier al 37 jaar. Misschien helpt hij straks weer met oogsten. Maar eerst gaat hij nog naar de HISWA en drie weken op vakantie. Met het bootje, en zijn vrouwtje en een doosje wijn aan boord. Zijn bestemming staat nog niet vast. Misschien vaart hij van het Reitdiep naar het oosten, want vlak bij Duitsland is een nieuw verbindingskanaal. Dat wordt druk. Een gekkenhuis. En al die tijd ben jij de enige passagier. De bus mindert vaart bij elke halte, maar de chauffeur praat in hetzelfde tempo door. Door de tijd die hij neemt, denk je: man, schiet toch op. Maar deze gedachte is overbodig. Je hebt minstens tien minuten overstaptijd. Wanneer je hem gedag zegt voor het treinstation van Winsum, zal hij naar je knipogen en zeggen: 'nog een goede reis'. Wachtend op de stoptrein naar Groningen, pal in een kille voorjaarswind, zul je denken: al het lijden komt door willen. Of iets in die trant. 

Amsterdam , 26 september 2012

Getint glas

Steeds meer ergernissen verdraag ik gelaten. Een rij bij de kassa, gemiste trein of kruipende onderbroek: pas de problème. Maar er is één ding waar ik onverminderd razend om word en dat is de gesloten slagboom bij de grootste van de vier Oranje Sluizen in Schellingwoude. Drie zijn er voor de pleziervaart en één voor binnenschepen en riviercruiseboten. Die laatste is de grootste en tevens langzaamste. Dat is tot daar aan toe. Ik begrijp dat het een tijdje duurt voordat zo'n schip in rechte lijn de sluis door is. Ondertussen kijk ik met belangstelling naar mannen die dikke touwen oprollen of naar passagiers die in ochtendjas op bed een boekje liggen te lezen. Wanneer zo'n boot de sluis heeft verlaten, komt kreunend een negentiende-eeuwse machinerie in werking en duurt het ongeveer drie minuten voordat de sluisdeur dicht en begaanbaar is. Soms gaan de slagbomen meteen open. Maar meestal, bijna altijd, gebeurt er niets. Een touw klappert tegen een vlaggenmast. Een meeuw krijst. Maar de bel die het omhooggaan van de slagboom aankondigt, blijft stil. Het is dus niet zo dat als de deur dicht is de boom automatisch opengaat. Nee. Een meneer van Rijkswaterstaat moet daarvoor op een knopje drukken. Als je weet waar je moet kijken zie je hem achter het getinte glas van de uitkijktoren/controlekamer zitten. Zijn witte bloes met korte mouwen steekt af tegen de donkere achtergrond. En die meneer doet niet wat ik wil. Waarschijnlijk zeggen lampjes en biepjes dat hij daar nog even mee moet wachten, maar ik verdenk hem van sarren. (Kijk die vrouw ongeduldig zijn. Die laten we nog even wachten. Madam kan er wel door willen, maar daar beslissen wij nog altijd over ...) Deze gezichtsloze man, hoog achter glas, die bepaalt wanneer ik erdoor mag: dat maakt me razend. In een hek zit een bel waar hulp boven staat. Maar dan vraag ik me weer af of ongeduld wel in de categorie noodsituatie valt. Een twijfel die de irritatie verergert. Ik denk dat het zou helpen als het glas niet getint maar geblindeerd was. Als ik die man niet kan zien, kan ik ook niet slecht over hem denken. Kortom: beperkt zicht zet aan tot haat.   

Amsterdam, 19 augustus 2012

Billen

Op de pont van Amsterdam Centraal naar het Meeuwenplein vang ik een gesprek op tussen twee jongens, beslist geen mannen, al schat ik ze wel ouder dan 21. De een heeft lange dreadlocks en draagt een wijde kuitbroek met watermotief. De ander lijkt op een jonge Arnold Vanderlyde maar dan kleiner en smaller en zonder zachte G. De twee praten over billen. Over de billen van een vrouw in wielrenbroek, die zo’n meter of vier met haar racefiets voor hen staat. ‘Kijk die billen, die zijn oké toch?’ vraagt de een aan de ander alsof hij het keuren nog moet leren. ‘Ja, joh,’ zegt hij met de dreadlocks, ‘die zijn oké man.’ Van een gesprek is eigenlijk geen sprake. De twee laten zich om beurten, met vrij lange tussenpozen in heel korte zinnen positief uit over de billen voor hen. Wanneer de pont bijna aan de overkant is, doet 'de leerling' een paar stappen naar voren en komt op circa een halve meter van het bewonderde billenpaar te staan. Hij kijkt ernaar alsof ze van hem zijn. Met verholen trots. Om de zoveel tellen kijkt hij over zijn rechterschouder naar zijn vriend. Doe ik het zo goed?, lijkt hij te vragen. Verder gebeurt er niks. Behalve dat grote roofvogels met trage slag mijn gedachten komen binnengevlogen. En ook leeuwen, maar die zijn te voet. De vrouw is zich nergens van bewust. Als het veer stilligt zwaait ze als een vent haar rechterbeen over het achterwiel en neemt plaats op het smalle racezadel. In rap tempo verdwijnt ze tussen de bebouwing.

Amsterdam , 17 juli 2012

Doemscenario

Wat betreft onderwerpen ... Begin van het jaar vatte ik het plan op om af te gaan tellen. Als die verdomde Maya’s gelijk zouden krijgen en de wereld op 21 december 2012 daadwerkelijk zou vergaan, dan wilde ik voor die tijd vastleggen wat de moeite waard is om vast te leggen. Dingen die ik ga missen als ze er niet meer zijn, zoals het Flevopark, mijn goudkleurige sportfiets en vogels die om vier uur 's ochtends al beginnen te zingen. Onnozel plan natuurlijk, omdat niemand het na de omgekeerde Big Bang nog kan lezen. Toch denk ik bij sommige gebeurtenissen aan dit onbegonnen werk. Zoals onlangs, toen x en ik geëscorteerd werden door een truck van Domino's Pizza. We ontmoetten de chauffeur in een Belgische koffiestop, waar we informeerden naar de dichtstbijzijnde benzinepomp. De meter stond al een uur in het rode vlak en we vreesden stil te komen te staan langs de Belgische snelweg. De man, een Brabander uit Oosterhout, aarzelde geen moment. Hij dronk zijn laatste slok koffie, knipoogde naar het meisje achter de counter en wees ons zijn enorme truck. Hij beloofde ons te volgen tot het benzinestation acht kilometer verderop. Mocht de tank echt leeg raken, dan kon x meerijden in zijn cabine en vervolgens weer een lift terugkrijgen – met een kannetje loodvrij – tot aan de geparkeerde auto. De pomp in kwestie werd echter verbouwd. Voor de zekerheid reed Domino nog even het terrein mee op. Pas toen hij zeker wist dat er benzine uit de slang kwam, passeerde hij ons in slow motion, draaide het raam van zijn cabine open en zwaaide een relaxte zwaai. Na een hese claxon draaide hij de weg weer op en verdween langzaam uit het zicht. En zo kwam alles toch nog goed. Zoals zo vaak. Ik vergeet altijd dat het onverwachte veel mooier is dan het verwachte, dat het ongewisse bevredigender is dan het voorspelbare. Wie denken die Maya’s trouwens dat ze zijn met hun eindige kalender? Daar vallen ze ons nu al eeuwen mee lastig. Ik kan niet wachten tot ze het definitief bij het verkeerde eind blijken te hebben. Al ben ik daar niet van overtuigd. Rampen lijken nu eenmaal waarschijnlijker dan niet-rampen. Ik zag mezelf al als een aangereden poes naast de auto in de berm liggen. De mogelijkheid van een oersympathieke trucker die ons veilig over de Belgische snelweg zou loodsen kwam niet in me op.